041 - Prinsentuin
In 1626 vroeg stadhouder Ernst Casimir aan de Provinciale Staten toestemming om zijn Hof te mogen uitbreiden met een ‘gaerde’. De tuinaanleg was mogelijk geworden door sloop van de oude stadsmuur. Deze liep ongeveer op de plaats waar thans een lage muur het bordes in de tuin afsluit. De door stadsbouwmeester Garwer Peters ontworpen gaerde werd aan de kant van de Turfsingel, die toen nog ‘Onder het hof’ werd genoemd, afgesloten met een muur. De oude stallen aan de voormalige straat achter de muur werden bij die gelegenheid vervangen door nieuwe langs de pas aangelegde Kattenhage en aan de nieuwe Turfstraat kwam onder meer het turfhuis. In 1639 werd deze straat vanaf het Martinikerkhof bereikbaar doordat in het bestaande huis de Gardepoort werd gemaakt.
Nog dezelfde eeuw onderging de tuin een verandering. In 1684 kreeg de muur een poort met zonnewijzer en acht jaar later kwam er midden in de tuin een ‘Sitplaats’ in een achtkant huisje. Daaromheen werd in een grote ovaal een berceau aangelegd, een schaduwrijk overgroeid pad. Stadhouder Willem IV vond het in 1730 allemaal nog niet fraai genoeg en na een opknapbeurt van de gebouwen kwam de tuin aan de beurt. Hij liet M. Dorenbusch en M. Cremer de ‘kunstigste’ zonnewijzer van Nederland maken en zette voor 550 gulden Johannes Anticus aan een plafondschildering voor z’n nieuw ingerichte zomerhuis. De Groninger slaagde met verve en mocht als toegift ook de muren van fresco’s voorzien.
‘Daar zat ik wel eens in een digt beschaduwd prieel in diep gepeins verzonken’ herinnerde ds. Potter zich in 1808 de tuin, die toen een ‘nuttige kruidhof’ was geworden.
Nadien raakte het geheel danig in verval. Het zomerhuis werd afgebroken en begin deze eeuw werd de zonnewijzerpoort verplaatst naar de Melkweg en de tuin gebruikt als marechaussee-manege en opslagplaats van bouwmaterialen en kipkarretjes. Na 1936 begon het herstel. De ‘bekroonde’ letters W van Willem Frederik en A van zijn vrouw Albertine Agnes werden aangebracht en de berceaus, die eertijds waren aangelegd opdat de dames bij een buitenwandeling hun blanke teint niet zouden verliezen, keerden terug. Bovendien kwam in 1953 de zonnewijzer, waarvan met enige moeite niet alleen de tijd maar ook het mogelijk aantal geschenen en nog te schijnen uren zon kan worden afgelezen, op z’n oude plaats terug. Tegen de bovenrand valt in het Latijn te lezen: ‘De verleden tijd is niets, de toekomende tijd onzeker, de tegenwoordige onstandvastig; zorg dat Gij dezen, die alleen de Uwe is, niet verliest’.