103 - Huis De Wijert
Een ‘gewaldige, costelicke borch’ noemde de 16e-eeuwse kroniekschrijver Abel Eppens het Huis De Wijert. De herkomst van de naam is onzeker, maar het Huis gaf eeuwen later wel zijn naam aan een nieuwe stadswijk. Bij het uitgraven van de Hora Siccamasingel werden in 1968 onverwacht de fundamenten blootgelegd en archeologisch gedocumenteerd. Het betrof drie kelderruimtes van de tussen 1553 en ’59 gebouwde ‘borch’. De gemeente wilde de restanten opnemen in de nieuwe aanleg, maar kreeg daar door ‘gebrek aan middelen’ de handen niet voor op elkaar. Nadat al wat stenen door kinderen waren meegenomen, werden de fundamenten in de hoop op verder behoud in zand ingepakt en werd de plek enigszins gemarkeerd met een eendenplateau.
Een voorloper van het Huis De Wijert – het ‘olde huus up den Wiert’ – kwam in 1504 bij een boedelscheiding aan Johanna Renghers en haar echtgenoot Peter Ripperda. Hoe lang zij er plezier van hadden, is onduidelijk maar twintig jaar later was er in elk geval niets meer van over. In 1524 droegen enkele Ripperda’s de ‘olden nedergeworpen husinghe, steen, holt, palen ende alle hoer tobehoren’ namelijk over aan hun oom Roloff Huijnghe de Oude, die meerdere periodes een van de burgemeesters van Groningen was.
In 1553 kwam ‘de Wijert’, met een aantal andere bezittingen in Helpman, in bezit van Wolter Huijnghe. Zijn huwelijk met de adellijke Anna Rengers van Scharmer legde hem geen windeieren. Zes jaar later was het in de tussentijd door hem getimmerde Huis De Wijert eigendom van de familie Coenders (van de Coendersborg). Vanaf 1575 was het echter weer terug bij de familie Huijnghe.
Het versterkte huis had vele adellijke eigenaren. In 1670 vererfde het aan Allart Tjarda van Starkenborgh en diens eega Gratia Susanna Clant. Tien jaar later stond het nog op kaarten afgebeeld, maar in 1731 was het volgens een verkoopakte ‘vrij van behuisinge’. De beide door grachten omgeven terreinen van het voormalig Huis De Wijert bleven echter bestaan en werden opnieuw bebouwd. Zo stond op het zuidelijke, in 1968 onderzochte deel, tot begin 20e-eeuw onder andere een houtzaagmolen.
De restanten ondergronds zijn ingepakt in geotextiel doek, bovengronds laten de schanskorven de driedeling van de oorspronkelijke kelderruimte zien.