049 - Feithhuis
Omdat de pastoor van de Martinikerk geen geschikt huis had, schonk de bisschop van Utrecht in 1325 een bouwterrein. De Groningers bouwden er een ‘priesterhuis’, dat in het midden van de vijftiende eeuw werd vervangen door een pastorie waarvan de sporen nog in het achterste deel van het huidige pand zijn terug te vinden.
Nadat Prins Maurits ‘Stad en Lande’ van Groningen in 1594 weer bij de Nederlanden had gevoegd, werd het pand tot 1602 gebruikt voor provinciale staten-vergaderingen. Na een grote verbouwing en uitbreiding werd het in 1618 woonhuis van de theologische hoogleraar Franciscus Gomarus. Landelijk maakte Gomarus naam als bestrijder van het remonstrantisme van Arminius en als vertolker van de rechte gereformeerde leer. Hier leeft zijn naam voort in het Gomarus-poortje achter in de tuin.
De volgende ingrijpende verbouwing kwam op rekening van Hendrik Trip. Met het geld dat hij in Indië had vergaard, zorgde deze commissaris van Stad en Lande in 1729 voor een nieuwe voorgevel met zandstenen beeldhouwwerk onder de vensters en kamers in een late Lodewijk XIV-stijl. Het pand kreeg zijn huidige vorm door Mr. W.J. Quintus en zijn echtgenote C.H. van Boneval Faure. Het kinderloze paar haalde in 1864 de Alpen in hun tuin door de bouw van een Zwitsers chalet. Vijf jaar later breidden zij het pand nog verder uit door de voorgevel te verhogen en aan weerszijden twee koetshuizen te bouwen.
In 1890 werd het pand betrokken door het gezin van J.A. Feith, die twee jaar later als rijksarchivaris in de voetsporen van zijn vader en grootvader trad. Nadat de archivaris aan een hartaanval was bezweken, verkochten de erven het huis in 1916 aan de gemeente. Het ‘Feithhuis’ werd onder andere schippersbeurs, arbeidsbureau, conservatorium en studentenhuis. Het pand raakte in verval tot het in 1994 grondig werd verbouwd. Met respect voor het oude gaf architectenbureau Karelse van der Meer een eigentijdse vorm aan het nieuwe stadscafé-restaurant.