008 - Stadhuis

De eerste ‘stadsraad’ had voor haar vergaderingen voldoende aan het bladerdak van een grote linde op het Martinikerkhof. Maar in 1310 was de stad al toe aan tenminste haar derde ‘rathus’. In 1443 werd dit vergroot en van gotische gevels voorzien. Bovendien werd er aan de oostzijde in dezelfde stijl een wijnhuis aangebouwd. Beide waren volgens Duitse traditie onlosmakelijk met elkaar verbonden: het ‘presentiegeld’ bij vergaderingen bestond uit een hoeveelheid gratis wijn. Voor dronkelappen was er een plaatje in de kelder.

Echte zware jongens kwamen aan de ketting in het ‘Schomakersgat’ onder het stadhuis. Dit hol dankte haar naam aan een zestiende-eeuwse doopsgezinde die hier ‘monniken en papen’ verwensend de dood vond.

Bouwvalligheid, maar vooral het verlangen naar een waardiger raadhuis deed het stadsbestuur in 1774 besluiten tot het uitschrijven van een prijsvraag. De Amsterdammer Jacob Otten Husley werd door hoogleraar Petrus Camper als winnaar aangewezen. Spoedig aanschouwden de Stadjers op de Brede Merckt een gapende bouwput. ‘Maar ’t zal nog in vijftien jaare niet lukken. Dat je hier zult zien de Campere stukken’, dichtte de ‘Groninger Rarekiek’ in 1775 spottend. En hij zou gelijk krijgen. Weerstand, bijstellingen en voortdurend geldgebrek vertraagden de bouw. En nog jaren na 1810, toen het gebouw officieel gereed was, moest er afgewerkt worden. Een uitdijend ambtenarenapparaat maakte al in 1869 uitbreiding noodzakelijk.

Bouw van een westvleugel gaf het u-vormige gebouw toen alsnog z’n oorspronkelijk bedoelde gesloten vorm. De mogelijkheden tot uitbreiding waren daarmee op, maar hier kwam in 1945 onbedoeld verandering in. Het gebied tussen stadhuis en Guldenstraat werd in de bevrijdingsdagen letterlijk een puinhoop.
De Leeuwarder architect J. Vegter kreeg opdracht iets nieuw te ontwerpen. Het gespaard gebleven Goudkantoor en een luchtbrug moesten de schakel vormen tussen het oude en nieuwe stadhuis. Ook dit keer werd de uitvoering van het plan lang opgehouden. Pas in 1962 kwam het gereed, maar nog geen dertig jaar later maakte Natalini alweer een nieuw plan.

008 - Stadhuis

The first municipality had enough of having their meetings under the leaf canopy of a large lime at the Martinikerkhof. However, in 1310 the city needed already the third ‘rathus’. In 1443, was it expanded and equipped with Gothic facades. Moreover, on the east side there was a wine house added in the same style. Both were according to the German tradition indissoluble of each other: the ‘attendance money’ at the meetings consisted of an amount free wine. For the drunks, there was a place in the basement.

Real tough criminals were chained in the ‘Schomakersgat’ under the Town Hall. This cave owed its name to a sixteenth-century Baptists, who used it to have monks and priests killed here on his wish.

Dilapidation, but mostly the desire to a worthier municipality building made the city management decide to strike off a contest. The Amsterdammer Jacob Otten Husley was declared as the winner by professor Petrus Camper. Quickly the citizens noticed a construction pit on ‘the wide market’. ‘But it will not happen even in fifteen years, that you will see Campers pieces’, said the ‘Groninger Rarekiek’ cynically in 1775. And he would be right. Resistance, adjustments and continuous lack of money delayed the construction. And even years after 1810, when the building was officially ready, it had to be finished up. An expanding civil service made an extension necessary in 1869.

The construction of a west wing gave the U-form building its originally meant closed form.  There were no opportunities left for expansion, but in 1845, an unintended change happened. The area between the Town hall and the Guldenstraat turned literally into a dump during the Liberation Days.
The Leeuwarder architect J. Vegter was commissioned to design something new. The spared Gold Office and an airlift had to function as a link between the old and the new Town hall. Also this time the execution of the plan got held up for a long time. Only in 1962 was it ready, but no thirty years later Natalini made already a new plan. 

008 - Stadhuis

Die erste Stadtverwaltung hatte genug von ihren Besprechungen unter dem Blätterdach einer großen Linde auf dem Martini Friedhof. Jedoch benötigte die Stadt im Jahre 1310 bereits das dritte Rathaus. Im Jahr 1443 wurde es erweitert und mit gotischen Fassaden ausgestattet. Des Weiteren wurde auf der östlichen Seite ein Weinhaus im gleichen Stile erbaut. Beide waren gemäß deutscher Tradition untrennbar miteinander verbunden, wobei das Sitzungsgeld damals aus einer bestimmten Menge an kostenlosem Wein bestand. Für die Betrunkenen unter Ihnen gab es immer einen Platz im Keller.

Echte schwere Verbrecher waren in der „Schomakersgat” unter der Stadthalle angekettet. Diese Höhle verdankt ihren Namen einem aus dem sechszehnten Jahrhundert stammenden Baptisten, welcher hier Mönche und Priester auf seinen Wunsch hin töten ließ.

Baufälligkeit, vor allem aber hauptsächlich der Wunsch nach einem würdigen Rathaus hat die Stadtverwaltung im Jahr 1774 dazu gezwungen sich für einen Wettbewerb zu entscheiden. Der Amsterdamer Jocob Otten Husley wurde vom Professor Petrus Camper zum Gewinner erklärt. Daraufhin sahen die Bewohner bald eine klaffende Baustelle auf dem „breitem Markt“. „Es wird ihm in fünfzehn Jahren nicht gelingen, dass Sie hier die Camper Stücke betrachten können“, schrieb der Groninger Rarekiek im Jahre 1775 spöttisch. Und er sollte Recht behalten. Widerstand, Änderungen und ein ständiger Mangel an finanziellen Mitteln führten zu einer Verzögerung der Bauarbeiten. Und sogar einige Jahre nach 1810, als das Gebäude offiziell fertig gestellt war, musste es aufgebessert werden. Wegen einer Erweiterung des öffentlichen Dienstes war bereits im Jahr 1869 ein weiterer Anbau notwendig.

Der Bau eines Westflügels gab dem U-förmigen Gebäude seine ursprünglich beabsichtigte geschlossene Form. Es gab keinerlei Möglichkeiten für Erweiterungen, jedoch gab es im Jahre 1845 eine unbeabsichtigte Veränderung. Der Bereich zwischen der Stadthalle und der Guldenstraat hatte sich im wahrsten Sinne des Wortes während der Befreiungstage in Staub aufgelöst.
Der in Leeuwarden ansässige Architekt J.Vegter war beauftragt etwas Neues zu designen. Der verschonte Goldkantor und eine Luftbrücke hatten die Funktion das alte und das neue Rathaus zu verbinden. Auch dieses Mal hatte sich die Umsetzung des Plans lange verzögert. Erst im Jahr 1962 wurde es fertig gestellt, aber keine dreißig Jahre später hatte Natalini schon einen neuen Plan aufgestellt.